Nog voor we goed en wel geïnformeerd hebben naar elkaars voorbije week, stroop je de kleren van mijn lijf. Mijn mannetjesdier. Na onze vertrouwde lichamelijkheden nestelen we ons in de kuil van je zetelbed. Je kent me vanbinnen en vanbuiten. Bij het ontwaken bezweer je me dat ik nooit zomaar een voetnoot in je leven zal zijn. Je zoent me goeiedag.
In mijn hoofd neem ik voor de honderdste keer definitief afscheid. (Vaarwel. Ik hoop dat ze goed voor je zorgt, de verzwegen vrouw die haar sporen bij je achterlaat. Haar tandenborstel en penetrante parfum.)
‘Tot volgende week?’