Als je bij de tramhalte staat, met de goede uitslag van een scan net nieuw in je gedachten en er staan vier meisjes met naveltruitjes die ‘jezus kankerdood’ roepen, tweemaal zelfs, omdat de tram net voor hun bleke neusjes wegrijdt, dan mag je uit elkaar knallen en dringend vragen, hoe ze het in hun navelstarende telefoonhoofdjes halen dit hier op deze plek te durven zeggen, hier tegenover het Antoni van Leeuwenhoek, een kankerinstituut, en dat ik er net vandaan kom, hoe durf je, nogmaals roep en een van de vier zegt: ‘ik zei het niet, hoor’, dan rollen er vanzelf tranen over je wangen als jij de tram in stapt, zij naar links lopen en ik naar rechts.