Jongens waren het, gewoon wat jongens voor een kebabzaak. Van die jongens die ik het liefst zo ongemerkt mogelijk voorbij wilde gaan, om ongemakkelijke woorden te vermijden. Gelukkig letten ze niet op mij.
Eentje wel. Die had me in de smiezen. Ik deed of ik dat niet in de gaten had, maar hij bleef me maar aankijken. Mijn ogen ontweken de zijne, maar ik zag het wel. Het voelde niet lekker. Het was onmogelijk, wist ik, maar ik probeerde stilletjes langs te lopen.
Dan raakten onze blikken elkaar. Zijn ogen vernauwden. Ik zette me schrap. Nu zou het komen.
En het kwam.
Een glimlach. Eerst een glimlach. En dan een woord. Eentje maar.
‘Mooi’, zei hij alleen. Mooi. Meer niet.