Regen, wind, guur en donker.
Ik vind de bomen mooi met hun rode en gele bladeren, tot ze vallen. Doodgaan.
Ik zing schelle noten omdat ik keelpijn heb. Ik snotter. De dirigent kijkt me vies aan... die ene noot is knettervals. De koorrepetitie is een ramp en ik ga naar huis.
Er ligt een kaart van Patrick in de brievenbus. Met een lieve kus. Zijn timing is perfect. Ik schrijf een gedicht over jeugdherinneringen. Over oud zeer. Kinderpijn is een bron van snot en tranen. Een excuus. De taal met een diepe echo, een put.
Langzaam krijg ik weer kleur.