We gaan kamperen in de Ardennen. Ik en vijf vrienden. We zijn een leuke club: drie van ons hebben ADHD, de anderen houden niet van kamperen. Op mijn idee om te gaan kajakken heeft niemand erg enthousiast gereageerd. Aangekomen op de camping, moeten we concluderen dat we een queer gezelschap zijn tussen de stacaravans, keffers en jeu-de-boule spelende Belgen. ’s Nachts begint het te onweren en stortregenen. Enkele tenten hebben ’s nachts gelekt en voor natte bedden gezorgd. Ach, dan maar gekookte eieren eten in de regen. Het mag de pret niet drukken, toch? Wanneer ik terugkom van het toiletgebouw, zijn ze tot een collectief besluit gekomen. ‘Joepie, gaan we kajakken?’, vraag ik?
‘Nee,’ zegt A., ‘we gaan ervandoor.’