Ik kijk om me heen. Een naar beneden stortende waterval. De rotsen die het water op een magisch ruwe manier doen splijten. Twee kleine oogjes die me aandachtig aankijken. De kikker kwakt een keertje, alsof ze mij wil begroeten, en springt weer terug het heldere bergwater in. Ik trap mijn schoenen uit en ontkleed mezelf. Ik voel het koele briesje op mijn blote huid. De kippenvel die ontstaat wordt tegengegaan door de warme lentezon. Ik duik het water in. Mijn adem stokte door de frisse kou die mij begroet. Ik sluit mijn ogen en geniet van de oase van rust die mij overspoelt. Ik heropen mijn ogen, sta op van kleermakerszit en loop naar mijn bureau voor mijn volgende vergadering.