De lucht is grijs en ongetwijfeld komt er nog een bui van het een of ander. Toch waag ik het erop. De kou slaat als een natte handschoen in mijn gezicht, maar het is goed. Mijn wangen, die de hele dag warm geweest zijn, glunderen om deze afwisseling. Ik meen te horen dat de een tegen de ander zegt: 'Klein geluk.’ Ik glimlach en ze bewegen mee.
Zwart en zwart-wit dribbelen miauwend achter me aan. Hun zachte, dikke wintervacht vol kleine, fijne sneeuwvlokjes. Wat zijn ze mooi en wat zijn ze lief. Klein geluk, denk ik. Heel klein en heel geluk.