Taalgrappen, hoe flauw ook, ik kan ze niet laten liggen. Af en toe kom ik een zielsverwant tegen. Bij de rij boodschappenwagentjes word ik aangesproken door een oudere heer.
‘Ik bedoel het niet vervelend, maar ik zie dat u kaal begint te worden.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘je houdt het niet tegen, hè?’
‘Ik heb er zelf ook last van hoor. Maar weet u waarom een kale man veel liefdesverdriet heeft?’
‘Nou, hij mist haar!’
Zijn wenkbrauwen schieten omhoog, hij lacht hardop en slaat me op de schouder. ‘U kent hem!’
‘Ja, het is een goeie hè?’
Voordat we verder lopen, gniffelen we nog even samen.