In de wachtkamer van de fysiotherapeut zit een vrouw. Ik begroet haar.
‘U bent tenminste vriendelijk,’ zegt ze. ’Er was hier zojuist een man die chagrijnig keek. Toen ik er iets van zei, werd hij kwaad. ‘Je ziet toch dat ik pijn heb.’’
De vrouw snuift. ‘Wat een onzin. We hebben hier allemaal pijn.’
Samenzweerderig gaat ze verder ‘Weet je dat je voor een glimlach twintig spieren gebruikt en voor een chagrijnig gezicht zestig?’
‘O ja?’
‘Ik kom trouwens niet voor mezelf, mijn man heeft artrose. Ik ga mee voor de gezelligheid.’
Ze zwijgt.
‘Ik ben terminaal, maar ik geniet van elke dag die ik nog heb.’
Haar man komt uit de behandelkamer.
Met een brede glimlach neemt ze afscheid.