Er wordt gebeld. Ik, oudere vrouw, doe de deur open. Op vijf meter van de voordeur staat een jongen van een jaar of veertien, fiets voor zijn buik. Hij zegt niets en kijkt me uitdagend aan. Ik vraag verbaasd: ‘Is dit belletje trekken?’ Ik hoor iets van kanker. Ik kan me niet voorstellen dat hij dat zegt en vraag: ‘Wat zeg je?’ Weer ‘… kanker.’ Ik doe twee stappen naar voren omdat ik mijn dove oren niet vertrouw. Meteen steekt hij zijn telefoon de lucht in die hard gaat rinkelen. Een paar meter verderop blijkt nog een jongen te staan die nu dichterbij komt. ‘Ik hoop dat je kanker krijgt’, zegt hij tweemaal.
Ik ga maar weer naar binnen.