Terwijl ik over een Amsterdamse brug fiets houdt mijn fiets er abrupt mee op. Een schoenveter is rondom de trapper gedraaid en zit muurvast, net als mijn voet. Snel komt er hulp van een wat vreemd geklede jongen in een versleten glanzend skipak. Het beste is om de trapper te demonteren, zegt hij, en rolt meeteen een bundeltje uit waarin een indrukwekkende hoeveelheid fietsgereedschap zit. De klus is snel geklaard en ik vraag of hij altijd op straat loopt met zo’n grote hoeveelheid gereedschap op zak.
‘Kijk het zit zo’, zegt hij vriendelijk, ‘ik ben junk en ik voorzie in mijn onderhoud door fietsen te stelen. Maar af en toe help ik iemand ook wel weer.’ Stomverbaasd bedank ik hem.