Op de jaarlijkse dorpskermis vormde de krakkemikkig piepende paardenmolen steeds de laatste halte van de feestavond waar geen einde aan leek te komen - en toch een eind aan kwam. Het jaar waarin ik twaalf werd, was de molen verdwenen, en nam een glimmende nieuwe watercarrousel de plaats in de schaduw van de kerktoren in.
Niets was sindsdien nog hetzelfde.
Gisteren wandel ik na jaren nog eens op het sindsdien geplaveide dorpsplein. Ik zie er twee jongens - beiden een jaar of twaalf - wat beteuterd bij staan.
‘Hé’, zegt de kleinste, ‘de watercarrousel is verdwenen. Kan dan niets ooit hetzelfde blijven?’