Als vrijgezel predikant stond ik nog maar kort in m’n nieuwe gemeente, toen een ouderling mij uitnodigde voor de maaltijd. Bij hen thuis maakte ik kennis met hun ongehuwde dochter (die al jaren zelfstandig woonde), die ook was uitgenodigd. Drie weken later werd ik weer gevraagd te komen eten en ook die keer was de huwbare dochter er weer bij. Toen rook ik lont. Kort daarna sprak ik mijn ouderling en vroeg hem of ze misschien hun dochter aan mij wilden koppelen. Met hoogrode kleur antwoordde hij: ‘Dan moet u bij mijn vrouw wezen.’ Dezelfde dag stond ik bij haar op de stoep. Vrijmoedig zei ze: ‘Dominee, wat u met onze dochter wilt, dat moeten jullie beiden samen maar uitzoeken.’