Op zaterdagmiddag loop ik met mijn vriendin door de Utrechtsestraat. Twee vrouwen van rond de dertig komen van tegengestelde richting en passeren ons op de smalle stoep. De voorste glimlacht breed naar mij.
Als ze voorbij is, voel ik pas mijn diepe frons. Regelmatig roepen mannen in het verkeer mij na: ‘Je hoeft niet zo boos te kijken!’ Wil deze vrouw mij ook aanmoedigen vrolijker te kijken? Of moet ik haar kennen via werk of van een feestje? Een flirtpoging lijkt me stug; ik loop hand in hand met mijn vriendin.
En zij ook, met een meisje. Vier vrouwen onderling: de glimlach als blijk van verstandhouding.