Op de galerij zie ik mijn buurvrouw haar fiets de voordeur uitduwen. Ik vraag haar: ‘Ga je een stukje fietsen?’ Ze antwoordt: ‘De kat van mijn zoon geef ik eten. Nee, in mijn uppie een rondje... da’s niks aan.’ Ik zie een frons. ‘Ach, ja... dat is ook zo’, antwoord ik als verwijzing naar haar weduwschap.
Tot nu toe woon en fiets ik vaker alleen dan samen, maar nieuwsgierig blijf ik naar het samenzijn met een levenspartner. We hebben het verder maar over katten: die van de zoon kan niet samen met die twee van haar. Voor ze haar voordeur sluit, zie ik een foto hangen waar ze samen met haar man op staat.
Ik ervaar een gemis.