Of ik niet lachen kan, vraagt de man bij het overhandigen van mijn visitekaartje. Voor het eerst in mijn werkende bestaan heb ik beschikking over 500 visitekaartjes.
Op zo’n vraag zou ik terug willen vragen wat er dan te lachen valt.
Nee, aangepast in mijn rol van zogenaamde professional zeg ik dat ik niet zo dol ben op poseren. Wat de man betreft hoef ik niets te zeggen; hij luisterde niet naar mijn antwoord. Hij is zo vervuld van zijn eigen verhaal. Dat we in gesprek zijn om te onderzoeken of hij hulp kan bieden aan een ‘cliënt van mij’ lijkt bijzaak. Of ik niet lachen kan. Nee meneer, ik kan niet lachen, dat heb ik niet geleerd.