In het hospice hoor ik tijdens de ochtenddienst dat meneer van kamer drie ’s avonds vreselijk veel heeft gespuugd. Ik ga meteen bij hem kijken. ‘Goedemorgen meneer de Vries. Hoe gaat het met u?’ Met een grote glimlach zegt hij: ‘Heel goed hoor. Wat leuk om jou weer te zien.’
Ik lees in de rapportage van de vorige avond: ‘Meneer heeft alles opgegeten, wilde daarna nog een tweede portie. Als toetje at hij een flinke hoeveelheid ijs met slagroom.’