‘De bus rijdt niet.’ Mijn puber kijkt smekend.
‘Neem de fiets dan.’
‘Mijn achterband is lek.’
‘Niet aan gedacht om die te plakken?’ Ik kan de volgende vraag raden.
‘Wil je me met de auto brengen?’
‘Nee, je moet het zelf leren oplossen.’
Hij kijkt me met hondenogen aan. ‘Alsjeblieft, ik heb een belangrijk proefwerk.’
‘Als je gaat lopen, ben je ook op tijd.’ Het klinkt streng.
‘Ja, maar, mam!’
‘Waar gaat de toets over?’
‘Ons klimaat.’ Hoopvol glanzen zijn ogen.
‘Dan is wandelen de beste manier om de praktijk te bestuderen.’
Hij gromt.
Ik voorspel vandaag stormkracht.