Ongeveer honderd knoopjes telde de jurk van onze dikbuikige pastoor. 1960, ik was acht. Elke zaterdagavond vereerde hij ons rijk gezegende gezin, zeven meisjes en één jongen,
met een bezoek. Televisie, borreltjes, sigaren en steevast: ‘Al een kleintje op komst?’ Hij was niet weg te slaan, tot grote ergernis van mijn vader. Voor het slapen gaan gaven wij hem keurig een hand. Dan volgde deze conversatie:
‘Welterusten Marijke!’
‘Nee, HANNEKE, meneer pastoor.’
‘Droom maar van de engeltjes, Hanneke!’
Dit voltrok zich dan acht keer, met wisselende namen. Vaak kwam hij op zijn wandelrondje door onze straat. Een keer zat ik te spelen op de stoep en zag ik de jurk aankomen.
‘Dag Agnes!’
‘Dag Mevrouw!