‘Lang niet gezien’, zei ik toen ze vanmorgen ongevraagd op de stoep stond. ‘Hoe heet je ook al weer?’
Buiten miezerde het en haar antwoord klonk eveneens druilerig: ‘Ze noemen mij Depri, ik vertegenwoordig de vallende bladeren… Je kent me toch nog wel?’
‘Geen tijd!’ Ik wilde de deur dichtsmijten, maar ze had haar voet al over de drempel gezet.