Ik loop door het hotel. Naast mij verschijnt een man in een strak donkerblauw pak, wit hemd en goed gelakte schoenen die zacht klinken op de marmeren vloer. ‘Ga je sporten?’, vraagt hij opgewekt. Ik vertel dat ik ga klimmen. ‘Klimmen? Guts heb jij, hoor.’ Hij lacht breed. ‘Ik hield het vroeger bij boompje klimmen.’ Even voel ik zijn blije energie om me heen hangen. Zijn stem klinkt vol bewondering. Als ik richting de klimhal afsla, wuift hij vrolijk: ‘Veel plezier!’