Als mijn vrouw terugkomt van een potje tennis staat ze schuchter lachend voor me: ‘Bij een smash sloeg ik mezelf met het handvat in mijn oog. Ziet het er erg uit?’
Ze tilt haar bril op.
Ik schrik: ‘Jeetje, het is zowat zwart. Doet het pijn?’
Ze tuit haar mond: ‘Valt wel mee. Laten we maar boodschappen doen.’
In een leeg pad tussen de supermarktstellingen roept ze zomaar ineens luid: ‘Nee Joop, niet meer. Niet meer slaan.’
Het is meteen stil rond om ons. Ik voel mijn hoofd gloeien. Niemand durft naar ons te kijken.
Gierend van de lach loopt ze naar de kassa en laat mij, tussen de blikgroente en zoet-zure augurken, met een hoofd als een tomaat achter.