Op mijn zeventiende heb ik een vakantiebaantje als badmeester in een openluchtbad. Om kwart voor negen ‘s avonds geven we het signaal dat we over 15 minuten gaan sluiten.
Als ook de laatste zwemmers zich hebben aangekleed en zijn vertrokken gaan mijn baas en ik de poort uit. Buiten bij de fietsenrekken staat een meisje van ongeveer negen jaar, in slonzige kleren en met groezelig haar, een regular. Altijd vrolijk tegen ons, legt haar spullen altijd op het verste veld. Watervlug. Nu huilt ze.
Mijn baas vraagt: ‘Wat is er? Is je fietsje weg?’
Ze zegt: ‘Ik durf niet naar huis.’
‘Wat is er dan?’, informeer ik.
Snotterend stamelt ze: ‘Ik heb vandaag nog niets gestolen.’