Mijn zus (bouwjaar 1950) en ik (1951) hebben een fabrieksfoutje, een lui oog.
Haar linkeroog, mijn rechteroog doen niet mee. Aan de praktische problemen -we zien geen diepte, dus hebben bovengemiddeld veel blauwe plekken, schenken soms naast een glas in plaats van erin en zijn extra voorzichtig bij het inparkeren- valt weinig te doen: daar moeten we mee leren leven.
Aan het esthetische probleem – we loensen – wél.
In 1974 besluiten we daarom beiden om ons slechte oog recht te laten zetten.
Aangekomen in het ziekenhuis worden we al snel klaargemaakt voor de operatie- onder narcose. We doen allebei stoer, alsof het dagelijkse kost is.
We komen bij, kijken elkaar aan en beginnen opgelucht te lachen: ze hebben ons niet verwisseld!