Het is half 6 ’s middags, op een dinsdag. Ik neem de overvolle bus 28 vanuit de Uithof naar Utrecht Centraal. Bij de volgende halte worden de twee mensen die eruit moeten ingewisseld voor acht nieuwe mensen, die zich gretig proberen te proppen in de niet-bestaande overgebleven ruimte.
Een jongen en zijn vriend komen naast mij te staan. Er is geen plek meer voor de jongen om zichzelf op een degelijke manier vast te houden aan de handgrepen, dus hij besluit daarom het informatie-scherm maar beet te pakken. Zijn vriend lacht naar hem en stelt: ‘Weet je, het fijne aan geen ruimte hebben, is dat je ook niet om kan vallen.’