Ik zit op het terras van een tennisclub. Een ober komt naar me toe en blijft bij mijn tafeltje staan.
‘Hallo’, zeg ik.
‘Hello, what can I do for you?’
Sommige mensen hebben moeite om mij te verstaan en denken dat ik uit het buitenland kom. Stoïcijns antwoord ik daarom: ‘Een decafé koffie, een appeltaart en een appelsap voor mijn zoontje.’
De ober staart me aan.
‘Ik spreek Nederlands hoor’, zeg ik.
Dan antwoordt de ober langzaam: ‘Maar ik niet.’