Ik sla de voordeur voor de allerlaatste keer dicht. Dit was het dan, denk ik als ik naar de auto loop, waar de kinderen op mij zitten te wachten. Ontelbare verhuisdozen passeren in mijn hoofd de revue. In mijn kloffie plof ik op de bestuurdersstoel neer en werp nog een blik op het huis. Het huis waar zoveel is gebeurd, niet is gebeurd wat wel had moeten gebeuren en nooit meer gaat gebeuren. Met een brok in mijn keel zeg ik: ‘Nou jongens, zeg maar dag tegen het huis.’ Het blijft stil. Als ik achterom kijk zie ik twee paar verschrikte ogen. ‘En wanneer verhuist ons huis dan?’, vraagt de oudste met trillende stem.