Voor me fietst mijn Marokkaanse buurman. Hij is zeker in de zeventig. Manmoedig ploetert hij door de verse sneeuw. Aan zijn stuur hangen enkele plastic tasjes.
We naderen een rood stoplicht. Hij mindert vaart, kijkt naar links en rechts en trapt op zijn dooie gemak door. Ik volg zijn voorbeeld en grinnik in mezelf. Met het negeren van het rode licht heeft mijn buurman zich volkomen in de samenleving geïntegreerd.
Ik haal hem in. ‘Dag, buurman, veel sneeuw gevallen, hè.’
‘Ja, maar toch boodschappen doen.’
‘Ik ook. Maar moedig dat u toch op de fiets bent gegaan.’
‘Ach, alles rustig doen dan gaat goed.’ Door de sneeuw, en door het rode stoplicht fietsen: mijn Marokkaanse buurman is een volbloed Nederlander!