Bijna thuis zie ik een kat aan een raam klauwen. Ik kan het niet laten, dus ik bel aan. Een onooglijk mannetje opent de deur.
‘Is die kat van u?
‘Ksssst!’ sist hij tegen het beest. Het dier schiet de struiken in.
Een windvlaag blaast het mannetje bijna van zijn hoeven en neemt meteen de voordeur mee. ‘Knal,’ zegt die en valt in het slot.
Het gezicht van de man wanhoopt.
‘Hebben de geen buren sleutels?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Misschien kan ik... Buurman... Klimmen...’ Strompelend loopt hij het pad af.
Ik kijk hem na. Zijn been trekt maar zijn rug is vastberaden, zo lijkt het. Zo hoop ik.
Dan vlucht ik, opgelucht omdat ik niets hoef op te lossen.