Op de terugweg onderbreek ik mijn rondje hardlopen met een bezoek aan de buurtbakkerij. Terwijl de bakker het broodje in de zak laat glijden, tast ik uit gewoonte naar de portemonnee in mijn achterzak. Ik grijp mis. Hoe kan ik nu vergeten dat ik nooit geld meeneem als ik ga hardlopen. Bovendien zit er geen achterzak in mijn sportbroekje. Verlegen zeg ik: ‘Wat stom.’ Naast mij staat een veertiger, hij biedt aan te betalen. Iets terughoudend maar ook blij verrast neem ik het vijf euro biljet aan. Met het versgebakken broodje in de zak verlaat ik even later de zaak, onderwijl de man joviaal groetend. Bij thuiskomst vouw ik mijn bezwete rechterhand open, mét daarin het wisselgeld.