Midden in de nacht meld ik mij bij de Spoedeisende Hulp met mijn rechterwijsvinger uit de kom. Het tweede en derde kootje liggen boven het eerste kootje. Het is een pijnlijke toestand. Zoon en man zijn meegekomen en staan er wat bleek bij. Ikzelf voel me ook niet oke, het ziet er eng uit.
De dokter zegt: ‘Ik ga nu hard aan je vinger trekken.’
Ik schiet in de lach: ‘Maar goed dat mijn vader hier niet zit’, zeg ik, ‘die kent nog een goede grap met 'trek eens aan mijn wijsvinger'.’