Mijn handen volgen de contouren van hoge schouders, stijve nek, stroef achterhoofd. Glijden over armen naar gebalde vuisten. Vederlicht beroeren mijn vingertoppen de strakke spieren. Verbaasd openen de vuisten zich. Mijn handen glijden terug, ik spreid ze over de schouders, laat ze even rusten.
Dan draaien ze langzame cirkels, strelen de stramme nek. Het koppige achterhoofd rust in mijn warme handen.
Hij zucht. Zijn schouders zakken, losjes wiegen zijn armen. Loom beweegt zijn hoofd, als een blad in een zomerbriesje.
Dat wou ik doen. Bij de man voor me in de rij bij de kassa. Ik deed het niet. Natuurlijk niet.