Op de wandeling naar huis komt ons een vrouw tegemoet die verderop in onze straat woont.
Haar dochter heeft bij onze dochter, Levi's moeder, in de klas gezeten; wij kennen haar al jaren en zelf is ze ook al grootmoeder.
Bij het passeren begroet ze me met een plagerig: ‘Zo opa, aan de wandel?’
En terwijl ze zich van ons verwijdert, vraagt Levi: ‘Was jij dan vroeger ook háár opa?’