‘Tiktiktik’, gaat het de godganse dag tegen het keukenraam. Op dag één vind ik het apart, op dag drie ben ik in staat tot moord op de dader, een koolmees. Ik bel de vogelwacht: ‘Mijn moeder is niet thuis.’ De vogelopvang: ‘Kun je hem niet vangen en ergens anders loslaten?’ Op dag vijf komt het verlossende antwoord van het natuurcentrum: ‘Jonge koolmezen houden een spiegelbeeldgevecht tegen hun rivaal. Je hoeft alleen maar het spiegelbeeld op te heffen.’
Ik beplak de ramen met kranten, de koolmees beëindigt zijn gevecht. Grinnikend denk ik terug aan dag vier, toen ik in wanhoop dit advies opvolgde: ‘Misschien iemand uit een vorig leven die bij je naar binnen wil? Ik zou het raam open zetten!’