Het kleine knuistje op mijn knie beweegt krabbelend, bijna verstrooid zo lijkt het. Tot ik onmiskenbaar de morsetekens herken, I.L. Terwijl ik lief tegen hem keuvel om zijn moeder niet te verontrusten, sein ik de letter Y op zijn handje en wacht nerveus af.
Ik denk aan de vredesmissie destijds, ons innige afscheid op het hete asfalt en het vooruitzicht hem voor maanden te moeten missen. Zijn grapjes over reïncarnatie, het speelse tikje op mijn billen. ‘I’ll whip your ass, so you’ll know its me,’ zei hij plagerig.
Twee kinderogen kijken me vorsend aan. Ze zijn niet bruin zoals die van mijn grote liefde, maar er breekt een glimlach door die ik uit duizenden zou herkennen.