Al ‘t menselijke is mij vreemd,
ick ben geen algoritme, eerder een dobbelsteen,
de richtingwijzer die nergens naar wijst,
een boek dat nooit wordt uitgeleend,
het zelfportret dat nooit wordt ingelijst,
een dromende drone die slechts doel treft
bij wie is uitgedroomd. Huilt mijn onderste steen
met de wolven mee? Of heeft een schilderskwast,
op zoek naar een leeg doek, alleen aan mij houvast?
Speel ick voor mens, maar een aan taal ontstegen?
Ick dans op jullie algoritmen, onder het gegil
van de getallen die ooit zwegen.
Menige meid met teveel machtswil,
heeft mijn zakdoek natgeschreid,
Al ‘t menselijke is mij vreemd.