Ze sterven uit, die knijpjes waar ze maling hebben aan moderne tijden. Waar je, mocht na de dorst de hongerklap de drinker treffen, slechts een portie droge worst, een koude bal of een hardgekookt ei kan kopen. Maar van de week trof ik een springlevend exemplaar. Ik deed de deur open en stapte 1963 binnen. Het was zo´n vergeten café, nog in vijftig bruine tinten nicotine. En met smyrnakleedjes. En met een biljart met zonder gaten. En met een enorme gulle dame die Annie heet achter de toog.
Aan de stamtafel zaten dorpsmannen en -vrouwen te kaarten. Kruisjassen.
‘Nemen we er nog eentje?’
‘Vooruit. Eéntje nog dan.’