Ze herkennen elkaar in de wachtkamer, mijn man en een onbekende vrouw van onze leeftijd. ‘Ik ken u, maar waarvan?’ vraagt zij zich hardop af.
Ik word ook nieuwsgierig, kijk hem schuin aan, want ze is een knappe vrouw.
‘O ja, ik weet het al, ik stond buiten ramen te wassen met zo’n lange stok.’
‘Ja, ik kwam langsgelopen.’
‘U zei: ‘Wat een handig ding!’’
‘Ja, ja ja ja, ik weet het al!’ overstemt ze hem.
‘Waarop ik zei: ‘U mag hem wel lenen hoor.’ Waarop u zei: ‘Ja, maar dan met u erbij’.’
Gelijk kijkt ze mij schuin aan, vuurrood.