Ik bel aan. Het duurt even voor mevrouw, een frêle tachtigplusser, open doet. Ik sjouw de volle tassen naar de keuken. Als vrijwilliger doe ik af en toe boodschappen wanneer haar eigen dochter geen tijd heeft. Tijdens het uitpakken wijst mevrouw ontdaan naar het kapotte bovenraampje. ‘Ze hebben vorige week ingebroken en onze kluis gekraakt. Sieraden, erfstukken, alles is weg.’ Haar stem trilt. ‘Ze moeten geweten hebben dat we een kluis boven hebben staan. Ik vind het erg dat alles weg is, maar nog erger dat ik niemand meer kan vertrouwen.’ Even sta ik in dubio, dan zeg ik het toch maar: ‘U heeft mij twintig euro te weinig meegegeven voor de boodschappen.’ Zou ze mij nog vertrouwen?