Ik stond bovenaan een klif. De blauwe lucht was in prachtig contrast met het rode gesteente van de vallei onder mij. Er was geen wolkje aan de hemel en er stond enkel een zacht briesje.
Achter mij hoorde ik voetstappen. Net toen ik mij omdraaide, voelde ik een duw.
Ik stortte van de klif naar beneden, te verschrikt om ook maar te gillen.
Wanhopig maaide ik met mijn armen door de lucht, maar er was niets om mijn val te breken of te stoppen. Vlak voor ik de grond raakte, hapte ik verschrikt naar adem. Mijn ogen vlogen open en ik werd wakker naast mijn bed.