In de wachtrij bij de bloemenwinkel sta ik het aanbod te bekijken. ‘Kijk het moois er maar niet af.’ Het is een man in een glimmend trainingspak. Zijn opmerking is de opmaat naar een monoloog. Over Olijfje. ‘Wanneer ik op de bank lig, komt ze bij me, wil dat ik de knoopjes van mijn overhemd opendoe, dan kruipt ze naar binnen en gaat op mijn hart liggen. Daar word ze rustig van en ik ook.’ Speciaal voor haar heeft hij zijn vensterbank verbreed op de plek waar ze altijd ligt te zonnebaden, zodat ze niet valt. Als ik aan de beurt ben, loopt hij verder. Ik heb niets met katten, maar voel toch een piepklein steekje jaloezie.